Chapter 9 of the book “De mannen van de Kais” chronicles the adventures of my father in his twenties. The author, Jan Aartsen, refers to him as “Kees Hazewinkel,” but his real name is Cornelis “Kees” Haas. He was a young sailor aboard a 45-meter-long landing craft named the Kais, operated in Dutch New Guinea. The Kais was owned by the Nederlandsche Nieuw-Guinee Petroleum Maatschappij. The story, written in Dutch, is quite hilarious. This chapter appears in an unpublished book titled: “Toean, toean, kartu abis!” (Mijnheer, mijnheer, de kaart is op!).
Jan Aartsen also published a book titled “Olie in de golven,” released by Uitgeverij De Boer Maritiem in 1995, where my father also makes an appearance. These texts were written almost three decades later, so I am unsure of the accuracy of the depicted events.
Hoofdstuk 9
Jong talent tegen het einde
In de stromende regen liep Kees Hazewinkel, stuurman op de Kais en nog een broekje in de grote zeevaartwereld, als in een waas over een glibberig kleipad, dat de naam pad niet verdien- de, in de richting van de 'doe het zelf steiger waar de Kais lag afgemeerd.
‘Alle mensen hier die ouder dan drie jaar zijn hebben mensenvlees geproefd,' vertelde de al wat bejaarde en grij(n)zende missionaris opgewekt. Hij wandelde mee naar de steiger om op uitnodiging van Piet Snor, de nieuwe kapitein, aan boord van een goede maaltijd, een sigaar en een glas drank te genieten. 'Dus drie jaar was er blijkbaar niets gebeurd, dank zij de inspanningen van de missionaris en de bestuursambtenaar.' dacht Kees bij zichzelf.
Een hele geruststelling, want een meute van enige tientallen oorlogszuchtig uitziende Papoea's uitgerust met speren, bijlen, pijl en boog en de onafscheidelijke peniskoker omringde de beide mannen. De traditionele honden liepen blaffend om de groep heen en weer.
Hoewel de missionaris zeer optimistisch gestemd scheen te zijn over deze vooruitgang, was er toch kort geleden een Amerikaan van bekende huize verdwenen, vermoedelijk in een kookpot. Aan de sociale structuur was er blijkbaar ook niets veranderd had hij gezien tijdens zijn bezoek. De mannen woonden in mannenhuizen, de vrouwen en kinderen in vrouwenhuizen. Drie kapala's, verschillend in rang regelden het dagelijkse leven. De kapala trika, in het nabije verleden verantwoordelijk voor de sneltochten, liep naast hem. De Papoea zag er vervaarlijk en beangstigend uit, alsof hij elk moment kon toeslaan. Hij grijnsde plotseling naar Kees en met een onheilspellende blik in zijn ogen spande hij zijn armen en een pijl vloog suizend door de lucht met een daverende klap recht in de zijkant van de houten loods voor de steiger. Een Papoea medewerker kwam verschrikt uit de loods te voorschijn om te kijken wat er gebeurde en stond oog in oog met zijn krijgsheer, die triomfantelijk naar Kees grijnsde.
Hij schrok terug naar de werkelijkheid. Ondanks zijn optimisme beklaagde zich de missionaris er over, dat zijn bekeerlingen vaak weer terugvielen in hun oude leefgewoonten. Kees, die onder een niet altijd even eerlijke en soms uitermate slechte behandeling van de nieuwe kapitein leed, kreeg een opwelling de krijgsheer te vragen een bepaald levend doel te kiezen. Van opzij keek Kees naar de geestelijke. De pater leek met zijn flinke omvang, de bemodderde baggerlaarzen en de vuile, natte, modderige oude regenjas meer op een werknemer van een baggerbedrijf dan op een missionaris.
Kees was vroeger wel met de reguliere vrachtvaart op de noordkust van Nieuw Guinea geweest, maar hij had zich nooit kunnen indenken dat hij eens zou varen op rivieren in de binnenlanden aan boord van een 'sardineblik. En nu baggerend door de modder en omgeven door de Papoea's voelde hij zich net een antropoloog.
Op de steiger bij de valreep wachtte broeder Jozef, die ook op de missie werkte, hen op. Geestelijken in het oerwoud moeten zich veel ontzeggen en een buitenkansje om eens uitgebreid te eten en drinken lieten zij zich niet ontgaan.
De Nederlanders aan boord hadden, tijdens de diverse reizen naar deze monding van een rivier nabij Kaap Steenboom, met het brengen en nu het weer weghalen van de boring en aanverwante artikelen een diepe bewondering opgebouwd voor deze hardwerkende zielenherders. die hun roeping vervulden aan deze onherbergzame zuidkust. Het weinige dat zij konden doen was hen tijdens hun bezoeken te fêteren op een overvloedige maaltijd.
De tijden waren nu, een kleine tien jaar na het begin van de opbouw van Nieuw Guinea, zeker op voeding gebied aardig veranderd. Kees was de luxe voeding zoals nu aan boord zelfs op de tankvaart niet gewend. Alleen hij wist niet hoe lang nog, omdat Piet Snor het schip runde alsof hij bezig was de bezuinigingen op de diepzeevloot te evenaren.
Er had zich tijdens de bezoeken van de afgelopen tijd een hele ceremonie ontwikkeld over wie het eerste zou opscheppen.
De missionaris, als gast, wilde dat de kapitein zich eerst bediende, terwijl de kapitein de gasten de eer wilde laten. Nadat uitnodigingen tot een start enige keren heen en weer gingen nam normaliter broeder Jozef de leiding en de maaltijd eindigde in een goede harmonische sfeer met een goed glas cognac en een dikke sigaar.
Kees herinnerde zich zijn eerste dagen aan boord. Hij was geen rijstepikker en had tegen Frans, zijn bediende, gezegd: 'ik als echte Hollander eet het liefst stamppot, zoals zuurkool met spek. Dat had hij geweten. Frans wilde hem echt verwennen. Elke dag stond zuurkool met een hele, echte dikke vette rookworst, in die tijd goed verkrijgbaar in Sorong, op zijn menu. Dag in dag uit hetzelfde. Na twee weken had Kees Frans kunnen duidelijk maken, dat het zeer werd gewaardeerd maar te veel van het goede was. En dus leerde hij bij gebrek aan andere kunstuitingen van de kok uit arren moede rijst eten.
Zo had hij hier aan dezelfde steiger voor het eerst van zijn leven Limburgse vlaai gegeten. Misschien zelfs als eerste Scheveninger. Ze hadden de ingrediënten aan boord, maar geen kok om ze te maken. Een oude, Limburgse non op deze missiepost had, na het zien van de voorraadkamer van het schip, met in eerste instantie de bedoeling te kijken of er wat te halen viel voor de missiepost, opgemerkt dat ze wel kans zag een vlaai te produceren. Zijn eerste vlaai gegeten tussen de koppensnellers aan de onherbergzame zuidkust van Nieuw Guinea. Vertel dat maar eens aan een echte Limburgse vlaaienbakker!
Deze keer waren de zielenherders om nog andere redenen aan boord. Wanneer het droog werd zouden ze na afloop met hun aanhang over het langzaam kaal wordende boorterrein en de directe omgeving lopen om te kijken of er iets van hun gading was. De hele boring een eindje verderop werd wegens tekort aan olie afgevoerd. Op zulke momenten was er altijd wel wat te verhapstukken en een paar blikken met een knipoog naar de pater waren genoeg. Een golfplaatje hier, een tafeltje daar, etc. NNGPM helpt!
De volgende morgen met hoog water voer de Kais behoedzaam tussen de zandbanken in de riviermonding naar open zee. Nog een reis dan was het hier gebeurd. Afgeladen met een zware kraan, boorspullen en een bulldozer en met de nu neergelaten ladingboom nam Kees een azimut. Het standaard magnetisch kompas kreeg altijd kuren door de verschillende soorten beladingtoestanden en een al of niet neergelaten boom. Je moest als stuurman alert blijven op de deviatie van het kompas, dat als enig navigatiemiddel op deze kust waar uiterst spaarzaam een vuurtje was opgesteld, betrouwbaar moest zijn. Zeker 's nachts was een juiste kompaskoers uiterst belangrijk. Je zag verder niets wanneer er geen maantje was om de vage contouren van land voor de ogen te toveren. Overdag kwam je er na verloop van tijd wel uit en een uitspringen of vreemd ogende palmboom was voldoende om je positie redelijk vast te stellen. Verder stond zijn kapitein als een trouwe galeibaas in de buurt om te kijken of hij zich wel aan de navigatieregels hield. Kees was immers in al zijn onschuld en aanverwante wereldvreemdheid een geliefd doel om de lusten van de kapitein op bot te vieren.
De Papoea bemanning, intussen hadden ze de Indonesiërs geheel vervangen, gooiden en bloc op zee de vislijnen uit. Met de geringe snelheid was het zeker in de buurt van Straat Nautilus goed vis vangen. Het leverde bovendien een welkome afwisseling van het met de duur van de reis mager wordende menu op.
De Chinees in Sorong betaalde daarnaast goed voor verse vis en de handel leverde een aardig centje op voor de bemanning. De meeste bemanningsleden gingen daarom nooit met verlof, omdat ze bang waren hun lucratieve vishandel te verliezen aan een ander. Een voorganger van Kees had voor het gevangen geld van zijn visvangst gelijk bij de Chinees gedroogde vis aangekocht om die weer in den vreemden met winst door te verkopen aan de Inheemse bevolking. Handelaar in optima forma. Kees had er wel van gehoord maar was nog niet zo ver. Bij het ronden van Kaap van den Bosch, de volgende morgen, stond er een stevig zeetje en hoewel er nooit echt slecht weer was op deze kust, ging de Kais als vanouds als een gek te keer. Met een knal knapte een sjorring van de meegevoerde kraan. Deze schoof onmiddellijk op de zeetjes steeds verder over het dek heen en weer van stuurboord verschansing naar bakboord verschansing. Meer sjorringen, die de onbeheerste karate-achtige rukken niet konden verwerken, knapten als lucifer houtjes. Piet Snor, door Johannes, de Papoea stuurman van achter zijn bureautje gescheurd, gooide de Kais met de kop op de wind en verminderde vaart om stekend op de recht van voren inkomende golven de bemanning gelegenheid te geven het gevaarte opnieuw te sjorren. Als een dompteur die in een circus een dol geworden olifant in bedwang moest zien te houden, scharrelde de kapitein met motor en roer, terwijl de bemanning behendig heen en weer over dek springend gelukkig vrij snel de kolos in bedwang kregen. Ze waren echt puike zeelieden en voor niets vervaard en gelukkig snel genoeg om voor het gevaarte weg te springen wanneer het weer hun kant opkwam.
Piet was een goede zeeman vond Kees, maar toch had hij weinig op met zijn soms wel vreemde ideeën. Hij voerde aan boord een schrikbeleid, dat je op een maatschappij tanker zou verwachten, maar niet aan boord van dit ondermaatse vaartuig. Het gevolg was na korte tijd, dat Kees veel van Piet's ideeën flauwe kul vond. Soms wel eens onterecht.
Op een gegeven dag kreeg de kapitein het idee, dat er een baken op een zekere plaats in Straat Seleh moest komen liggen. Kees had in de voorgaande periode met een andere kapitein op die plaats nooit navigatie problemen gehad of een boei gemist. Vermoedelijk had Piet zijn superieuren van zijn gelijk weten te overtuigen en zo voer de Kais op een gegeven morgen naar de geplande locatie. Hij moest en zou als laatste daad een monument achterlaten van de NNGPM. Het baken lag klaar aan dek met een enorme Engelse sleutel ernaast. Daarmee zou het baken in de bodem worden geschroefd. Maar eerst moest de juiste positie worden gemarkeerd met een ankertje met een lijn waarop aan het andere eind een reddingsboei, die de plaats aan de oppervlakte moest markeren, zou worden vast gemaakt. Kees stond op de brug en bepaalde de juiste positie van het schip met de Snellius-methode [voetnoot 1] , terwijl Piet Snor vanaf de brug zijn orders naar de bij de landingsklep verzamelde bootsman en zijn matrozen brulde.
Het moment suprème naderde. De Kais manoeuvreerde naar de juiste positie en Piet brulde: 'let go anchor and bouy." Helaas had niemand aan dek begrepen wat hij wilde en de bootsman en zijn helpers stonden hulpeloos rondkijkend om de reddingsboei. De kapitein zag, terwijl de Kais zich op de stroom van haar juiste positie verwijderde, dat niemand zijn opdracht opvolgde en gleed meer dan hij rende langs de minitrapjes naar het dek om te redden wat er te redden zou zijn. In een recordtijd bereikte hij de boeg en smeet de boei met de lijn over boord in de hoop dat het ankertje zou volgen. Maar ...... de boei zat niet aan de lijn vast!
In paniek vloekend liep de kapitein terug naar het stuurhuis en stuurde de Kais naar de reddingsboei om hem op te pikken. De manoeuvre werd opnieuw uitgevoerd en op de juiste positie gingen het ankertje en boei te water. Het baken kwam er uiteindelijk natuurlijk wel, maar de Hollandse vakbekwaamheid moet een knak hebben gekregen in de ogen van de lokale medewerkers. Kees lachte zich rot in zijn vuistje. Eindelijk ging zijn kwelgeest af als een gieter.
Terug op Sorong kregen ze te horen, dat het de laatste reis werd. Het was reeds een paar jaar duidelijk, dat Nieuw Guinea een afgelopen zaak vormde. De eerste schepen waren al verkocht aan een handelaar in Singapore en de Kais zou overgaan in handen van de Koninklijke Marine. Het schip was uitstekend geschikt om troepen snel in het binnenland af te zetten. Nog een lading voor het kampement van de mariniers aan de Etnabaai, wat zaken mee terug nemen en dan met verlof?
Ze meerden met een tros aan een grote boei vlak achter de ingang van de Etnabaai recht onder de beide bergen, die vanwege hun vorm door het zeevolkje al jaren Silvana en Mangano werden genoemd en goed herkenbare punten waren bij het aanlopen van de baai van Lakahia. De Kais lag vlak tegenover de basis van de mariniers, die hier ter bescherming en verdediging van dit stukje Nederland tegen het grote Indonesië waren gelegerd en omdat ze niets te doen hadden aan de waterkant luidruchtig commentaar hadden gegeven op het afmeren.
In de laatste jaren waren heel wat mini bootjes aan de vloot toegevoegd, waaronder de Mappi's, een motor launch met een pittige dieselmotor. De inzittenden werden tegen de tropenzon beschermd door een witte zeildoeken overkapping.